Innerlijke vrijheid – hoe doe je dat?
Etty Hillesum heeft een universele boodschap van liefde, aanvaarding en overgave
Andre Meiresonne
19-04-2017

Je moet er niet aan denken. Een leven als dat van Etty Hillesum. Voor je dertigste vermoord – omdat je Joods bent, door de Nazi’s in een concentratiekamp in Polen. Maar leven als Etty Hillesum, misschien valt daar wel wat voor te zeggen. Voor je dertigste bevrijd – van je angsten en je verwarring, van wat je weerhoudt om voluit te leven. Innerlijke vrijheid veroveren, middenin de gekte van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Hoe doe je dat?

Toen Etty Hillesum nog leefde kende vrijwel niemand haar (wiki bio). Ze was een jonge vrouw, tweede helft twintig, ongetrouwd, opgeleid als jurist, en ze studeerde Slavische talen. Verder geen bijzonderheden. Behalve dat ze een Joodse vader en moeder had. De reden dat ze, net als haar ouders en twee broers, werd vermoord – op haar 29e, in Auschwitz. Ze werd bekend toen in 1981 een bloemlezing uit haar oorlogsdagboeken verscheen, Het verstoorde leven. Het boek was een instant succes. De wereld maakte posthuum kennis met een moderne mystica. Ter relativering, ze vond zichzelf regematig een hysterica.

De inzichten en ervaringen uit haar laatste levensjaren spreken, door hun universele boodschap van liefde en aanvaarding, nog steeds tot de verbeelding. Ze schreef tussen 1941 en 1943 twaalf cahiers dagboekaantekeningen en verstuurde in 1942 en 1943 tientallen brieven. (Er waren nog meer dagboeken, maar die zijn verloren gegaan.) We kunnen Etty Hillesums innerlijke ontwikkeling volgen in die tweeëneenhalf jaar, tussen haar 26e en haar 29e. Ze ondergaat een geestelijke transformatie die uitzonderlijk is.

‘Het zijn, vooral in het laatste gedeelte, geschriften van zeer grote schoonheid, en van een verwonderlijk hoog religieus-wijsgerig niveau, zeker voor iemand die nog maar 27 en 28 jaar is. Verschillende passages verdienen het bij kleine gedeelten te worden gelezen en herlezen.’

– Henriëtte Boas, publiciste

Bestaat er een verband tussen Etty Hillesum’s dreigende dood en haar innerlijke ontwikkeling? Die ontwikkeling is al ingezet voor de jodenvervolging uitbrak. Ze zoekt naar houvast en verdieping, en komt in contact met Julius Spier, een gevluchte Jood uit Berlijn. Hij werkt als therapeut in Amsterdam en is opgeleid bij Carl Gustav Jung.

Werkt de oorlog als een katalysator voor haar ontwikkeling? Ze beschouwt haar lot als onontkoombaar. Ze gaat haar dood met open ogen tegemoet en wil zich daar ook niet aan onttrekken. Zij duikt niet onder, uit solidariteit met al degenen die het aan geld en relaties ontbreekt om te vluchten of onder te duiken.

Ze meldt zich bij de Joodse Raad en gaat vrijwillig naar Westerbork om mensen geestelijke bijstand te verlenen. Aanvankelijk mag ze heen en weer reizen naar Amsterdam. Uiteindelijk wordt ze daar samen met haar ouders en een broer geïnterneerd en op transport gesteld naar Auschwitz, waar ze eind 1943 wordt vermoord. In haar dagboeken kunnen we haar spirituele ontwikkeling gedurende de oolrogsjaren volgen. Een ontwikkeling die ontzag wekt. 

'De geestelijke ontwikkeling die deze vrouw voor haar dertigste doormaakt, doet nog het meest denken aan een honderdjarige die door veel toewijding, oefening en discipline aan het einde van het leven een bewustzijnsniveau bereikt dat wordt gekenmerkt door enerzijds diepe innerlijke vrede en rust, en anderzijds volledige overgave en dienstbaarheid aan de medemens – en dan kan zeggen: mijn leven is voltooid, want ik voel me vervuld; ik heb namelijk werkelijk voluit geleefd, en dat deed ik door alles aan te gaan en overal doorheen te gaan.’

J. Bendien, psycholoog en psychotherapeut

De spirituele ontwikkeling van Etty Hillesum

Etty Hillesum maakt in haar zoektocht naar zin in haar leven een spirituele reis die haar leven op een nieuw niveau zin geeft: ‘Dat er dus iets van “God” in je komt. Dat er ook iets van “Liefde” in je komt.’ Ze gaat in therapie, oefent discipline met schrijven en mediteren, heeft grenservaringen: ’Binnen in me zit een hele diepe put. En daar zit God.’ Vervolgens de motivatie en de inspiratie om haar leven in dienst te stellen van haar medemensen: ’Men zou een pleister op veel wonden willen zijn.’

Aan de hand van fragmenten uit haar dagboeken volgen we chronologisch haar ontwikkeling – van een onzekere, jonge vrouw die zin wil geven aan haar leven, naar een volwassen vrouw die vervulling vindt in het geestelijk bijstaan van haar lotgenoten.

Schoonheid en schrijverschap 

Etty Hillesum voelt zich een kunstenaar. Ze wil schrijver worden. En ze heeft talent. Neem dit fragment. Het doet denken aan mijmeringen van Nescio:

‘Vanavond hing de zon als een roodgloeiende bol tussen twee zwarte masten van een schip. Over de spoorbrug in de verte schuifelde een speelgoedtreintje. Er was een vorstelijke wolkenlucht. Ik stond daar op de schipbrug in m’n regenjas en keek maar. Het was zo mooi en ook heel gewoon en goed.’ (7 augustus 1941)

Mediteren – God, Liefde, doen

Het mediteren, dat ze zich met veel discipline eigen maakt, is geen doel op zich. Ze wil iets doen met de liefde die ze in zich voelt groeien. Ze wil met die liefde iets kunnen doen in het dagelijks leven:

‘En laat dat dan het doel zijn van dat mediteren: dat je vanbinnen één grote, ruime vlakte wordt, zonder het geniepige struikgewas, dat het uitzicht belemmert. Dat er dus iets van “God” in je komt (…). Dat er ook iets van “Liefde” in je komt, niet zo een luxe-liefde van een half uurtje, waar je heerlijk in zwelgt, trots op je eigen verheven gevoelens, maar liefde waar je iets mee kunt doen in de kleine dagelijkse practijk.’  (8 juni 1941)

Lichaam en geest

Etty Hillesum worstelt met haar zinnelijkheid. Ze ervaart een tegenstelling tussen geest en lichaam:

‘Het is moeilijk om met God en met je onderlichaam op gelijkelijk goeie voet te staan. Die gedachte hield me vrij wanhopig bezig op een muziekavond een tijd geleden, toen S. [Julius Spier, AM] en Bach beiden vertegenwoordigd waren.’ (4 augustus 1941)

God bevindt zich in een put, diep van binnen

Etty Hillesum zoekt zichzelf, en vindt God. Die vindt ze, diep van binnen. Daarvoor is het nodig af te dalen in een put in zichzelf:

‘Binnen in me zit een hele diepe put. En daar zit God. Soms kan ik erbij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor die put, dan is God begraven. Dan moet hij weer opgegraven worden. 

    Ik stel me voor, dat er mensen zijn, die bidden met hun ogen naar de hemel geheven. Die zoeken God buiten zich. Er zijn ook mensen, die het hoofd diep buigen en in hun handen verbergen, ik denk, dat die God binnen in zich zoeken.’ (26 augustus 1941)

Identificatie, zinnelijk en ingetogen tegelijk  

Boven haar bureau hangt een afbeelding van een Marokkaans meisje. Herkent Etty Hillesum daar iets in? Het donkere meisje (een projectie van haarzelf?) kijkt naar buiten in een grauwe wereld (de oorlog, de vervolging?) met een mengeling van gevoelens en stemmingen (zinnelijk en ingetogen, lust en mystiek dooreen?):

‘Ik voel me hier, aan dit grote, zwarte vlak van m’n bureau, als op een eenzaam eiland. Het zwarte Marokkaanse meisje staart naar buiten in de grauwe ochtend, met die ernstige, donkere blik, die dierlijk is en sereen tegelijk.’ (12 december 1941)

Transformatie – een eenheidservaring

Etty Hillesum ervaart het dagelijks leven en haar innerlijk leven, tegelijkertijd, en door elkaar. Juist door die werkelijkheid van meerdere lagen te accepteren kan ze haar leven beleven als een eenheid – een eenheidservaring, waarin ze in verbinding staat met al het leven om haar heen:

‘Ik blijf steeds zien de waarde van de hele mens, ook in zijn ondiepere en alledaagse momenten. En het praktische gevolg daarvan is, dat het leven als een ongebroken eenheid in je is en naar alle kanten in je uitstroomt.’ (14 januari 1942)

Transformatie – anderen helpen en bijstaan

Etty Hillesum verandert in (en voor) de ogen van haar vader van een jonge losbol in een toewijde vrouw die niets liever doet dan anderen, en zeker ouderen, helpen en bijstaan – wat haar vader raakt:

‘(…) je weet hoe speels, wuft en werelds zij was. Als ik zie hoe ze vroeger was en zie hoe ernstig ze nu is, hoe zij haar best doet om de angsten en de oudsten van ons volk, hoe zij alles doet om hen te helpen, dan ontroert me dat.’ – Dr Louis Hillesum, Etty’s vader

Liefde – overstijgend en ongrijpbaar

Etty Hillesum heeft, behalve een relatie met Han Wegerif, de man in wiens huis ze woonde, ook een relatie met haar therapeut, Julius Spier – die op zijn beurt verloofd was met een naar Engeland gevluchte, jonge Joodse vrouw. Hier beschrijft ze niet zozeer de worsteling tussen lichaam en geest, maar hoe heftig een liefde kan zijn wanneer ze het lichamelijke (Spier wilde op zijn manier trouw blijven aan zijn verloofde, hoewel dat niet echt lijkt te lukken) ontstijgt:

‘En had hem [Julius Spier, AM] één moment lief met een liefde, die verschrikkelijk pijn deed, omdat ze ver uitging boven alle erotiek en zinnelijkheid en die daarom opeens zo ongrijpbaar lijkt.’ (22 februari 1942)

Transformatie – soeverein

Etty Hillesum ontwikkelt een stoïcijnse levenshouding. Niet de gebeurtenissen bepalen je leven, maar hoe je je verhoudt tot die gebeurtenissen:

‘Een mens schept zijn lot van binnenuit. (…) hóe men zich innerlijk stelt tòt de gebeurtenissen van het leven, dàt bepaalt je lot. Dat ìs je leven. (…)

We stonden daar met een grote groep in dat lokaal bij de Gestapo Woensdagochtend in alle vroegte en de feiten van de levens waren dezelfde op dat ogenblik: we waren allemaal in dezelfde ruimte , de mannen achter de lessenaar even goed als de ondervraagden. Wat ieders leven bepaalde, was hoe men er innerlijk tegenover stond. (…) 

Direct viel op een heen en weer lopende jongeman, ontevreden gezicht en die ontevredenheid op geen enkele manier verbergende, opgejaagd en gekweld. Allerinteressantst om te zien. Hij zocht voorwendsels om die ongelukkige Joden aan te schreeuwen: Hände aus den Taschen bitte. enz. Ik vond hem beklagenswaardiger dan de aangeschreeuwden en de aangeschreeuwden beklagenswaardig voor zover ze angst hebben. 

Toen ik voor zijn lessenaar verscheen met S. brulde hij me opeens aan: Was finden Sie lächerlich hier. (…) Ik ben eigenlijk niet bang. Niet uit een bravoure-gevoel, maar uit een gevoel, dat ik toch altijd met mensen te doen heb en dat ik proberen zal iedere uiting te begrijpen van wie dan ook, voor zover me dat mogelijk zal zijn. En dàt was het historische in de ochtend: níet, dat ik door een ongelukkige Gestapo-jongen werd aangeschreeuwd. Ik had misschien verontwaardigd of bang moeten zijnde, maar het belangrijke van die ochtend lijkt me daarin te liggen, dat ik oprecht medelijden met die jongen had (…).’ (27 februari 1942)

Transformatie – autonomie 

Etty Hillesum had een ambivalente relatie met haar ouders. Ze wilde zeker niet op haar moeder lijken:

‘Moeder is voor mij het voorbeeld, hoe ik niet moet worden. (…) Zoals zij er nu bijloopt is eigenlijk bedrog.’ (30 oktober 1941)

Ze oefent in autonomie ten opzichte van haar onevenwichtige, Russische moeder en haar teruggetrokken, intellectuele vader:

‘Ik ga niet meer kapot aan een zelfverterend medelijden, gepaard met schuldgevoelens, als ik m’n ouders zie of aan ze denk. Ik zie hun levens onder het oog en het is hùn leven, zo gegroeid door de jaren, ik kan daar niet veel aan veranderen, ik kan ze alleen maar liefhebben en verder m’n eigen leven leiden.’ (16 april 1942)

Tranformatie – liefde

Ook met haar liefdespartner thuis (we zouden nu misschien zeggen: ‘friend with benefits’?) oefent ze in autonomie en innerlijk vrijheid. Ze merkt haar eigen veeleisendheid en voorwaardelijkheid op, die haar belemmert om hem te zien en te accepteren zoals hij is – en daarmee zichzelf te accepteren zoals ze is:

‘Als ik me innerlijk helemaal vrij kon maken van iedere eis aan hem [Han Wegerif, AM], merk ik, dat ik hem heel lief heb. We zaten vanavond voor de geopende serrevensters in vrede en vriendschap, met een krant, een pijp, een boek en een kopje chocola, als waren we 25 jaar getrouwd.’ (20 juni 1942)

Transformatie – innerlijke vrijheid

Etty Hillesum doet er alles aan om de fysieke ruimte en vrijheid die er nog is te blijven ervaren. Hoeveel straten er ook zijn afgesloten, de lucht erboven kan niemand versperren of rantsoeneren:

‘Ik fietste langs de Stadionkade vanochtend en genoot van de wijde hemel daar aan de rand van de stad en ademde de frisse ongerantsoeneerde lucht in. En overal bordjes, die wegen, de vrije natuur in, voor Joden versperd hielden. Maar boven dat ééne stuk weg, dat ons blijft, is ook de volledige hemel.’ (20 juni 1942)

Transformatie – erkenning en aanvaarding

Etty Hillesum is, door werkelijk stil te staan bij wat er plaats vindt, door niets te ontkennen en juist de werkelijkheid onder ogen te zien, steeds beter in staat om een innerlijke kracht aan te boren, die alleen maar lijkt toe te nemen naarmate haar ondergang dichterbij komt:

‘Vroeger heb ik gemeend vele geniale gedachten per dag te moeten produceren en nu ben ik soms een braakliggend land, waar niets op groeit, maar waarboven een lage stille hemel hangt. En zo is het beter. Een veelheid van opborrelende gedachten wantrouw ik tegenwoordig in me, ik lig liever braak en wachtend soms. Er is zo verschrikkelijk veel in me gebeurd de laatste dagen, maar nu heeft zich iets uitgekristalliseerd. Onze ondergang, onze waarschijnlijk ellendige ondergang, die nu al begonnen is in de vele kleine dingen van het dagelijks leven, heb ik regelrecht in de ogen gezien en de mogelijkheid daarvan heeft een plaats in mijn levensgevoel gekregen, zonder dat mijn levensgevoel daardoor in kracht verminderd is. Ik ben niet verbitterd en ik ben niet opstandig, ik ben ook niet meer moedeloos en geresigneerd ben ik al helemaal niet. Mijn groei gaat even onbelemmerd door, van dag tot dag, óók met die vernietigingsmogelijkheid voor ogen.' (3 juli 1942)

Transformatie – verbeeldingskracht

Etty Hillesum kent steeds beter de kracht van gedachten. Je kunt altijd zelf denken en daarmee waarnemen wat en hoe je wilt:

‘Bij al het ondergáán van de dingen, bij al mijn vermoeidheid, lijden en wat je maar wilt, blijft nog altijd dit: mijn vreugde van de kunstenaar, om de dingen waar te nemen en in zijn geest om te vormen tot een eigen beeld.’  (7 juli 1942)

God – rusten in jezelf

Etty Hillesum noemt wat zij aan innerlijkheid ontwikkelde, door met veel discipline te schrijven en te mediteren, ‘rusten in zichzelf’ – en wat zij daar vind noemt ze ‘God’:

‘Het levensgevoel is zo groot en sterk en dankbaar in me, dat ik maar helemaal niet meer proberen zal het in één woord uit te drukken. Er is zo een volkomen en volmaakt geluk in me, mijn God. Het is toch weer het beste uitgedrukt met zijn [Julius Spier, AM] woorden: “ruhen in sich”. En hiermee is misschien het meest volkomen uitgedrukt mijn levensgevoel: ik rust in mijzelve. En dat mijzelve, dat allerdiepste en allerrijkste in mij, waarin ik rust, dat noem ik “god”.’ (17 september 1942)

God – rusten bij God

Etty Hillesum ervaart het ‘rusten in zichzelf’ als het liggen in iemands armen, en ook diegene noemt ze ‘God’. Zo lijkt ze haar behoefte aan fysieke nabijheid van een geliefde te transformeren in een geestelijk contact en rust ze in de denkbeeldige armen van God:

‘En zo voel ik me, altijd en ononderbroken: of ik in jouw armen lig, mijn God, zo beschut en zo geborgen en zo van eeuwigheidsgevoel doortrokken.’ (17 september 1942)

God – God van binnen, God in de ander

Etty Hillesum worstelt met een adequate vertaling van de Duitse begrippen die ze van Julius Spier leert. Ze ervaart een ‘naar binnen luisteren’, naar de God in haar innerlijk. Tegelijkertijd luistert diezelfde God bij haar ‘naar binnen’. Op die manier luisteren zij en de God in haar naar het diepste en meest wezenlijke van elkaar – en zo spreekt God dus eigenlijk met God:

‘“Hineinhorchen”, ik wilde dat daar een goede hollandse uitdrukking voor kon vinden. Eigenlijk is mijn leven één voortdurend “hineinhorchen”, in mijzelf, in anderen, in God. En als ik zeg: ik “horch hinein”, dan is het eigenlijk God in mij, die “hineinhorcht”. Het wezenlijkste en diepste in mij dat luistert naar het wezenlijkste en diepste in de ander. God tot God.’ (17 september 1942)

Liefde – beschikbaarheid, in vrijheid, op een nieuw niveau

Etty Hillesum blijft spreken in lijfelijke termen, ook wanneer het gaat om geestelijke ervaringen. Met de beeldspraak van het gebroken brood lijkt ze te refereren aan het offer van Jezus Christus (die volgens het christelijk geloof zijn lichaam gaf als offer voor de zonden van de mensen) en aan het Laatste Avondmaal waarbij Jezus van Nazareth aan zijn discipelen het brood uitdeelt met de woorden: ‘Neem, eet (…) hiervan, want dit is mijn lichaam.’:

‘Ik heb mijn lichaam gebroken als brood en het uitgedeeld onder de mannen. Waarom ook niet, ze waren immers zo hongerig en hadden al zo lang ontbeerd?’ (13 oktober 1942)

NB – Het is niet duidelijk wat Etty Hillesum hier precies bedoelt: heeft ze haar lichaam beschikbaar gesteld aan de mannen in het kamp, zodat die hun seksuele behoeften (honger) konden bevredigen? 

Liefde – dienstbaarheid

Een beroemde zin waar Etty Hillesum bondig verbeeldt dat ze werkelijk dienstbaar wil zijn aan anderen (en tegelijkertijd lijkt te beseffen dat dit niet mogelijk is, althans, zijn beperkingen kent):

‘Men zou een pleister op veel wonden willen zijn.’ (13 oktober 1942)

Christelijke liefde – Paulus

Etty Hillesum vindt inspiratie in het Nieuwe Testament, opmerkelijk voor een vrouw die Joods (hoewel zeker niet orthodox) is grootgebracht – en niet zonder te benadrukken dat de tot christen bekeerde Paulus een Jood was:

‘En ik meen dan ook, misschien kinderlijk, maar hardnekkig. dat deze aarde alleen weer iets bewoonbaarder zou kunnen worden door de liefde, waarover eens de Jood Paulus schreef aan de inwoners van de stad Corinthe, in het dertiende hoofdstuk van zijn eerste brief.’ (december 1942) 

NB – Etty Hillesum refereert hier aan de eerste brief van apostel Paulus aan de Corinthiërs, over de 'Uitnemendheid der liefde', 1 Korintiërs 13:1-13 (hier in de Statenvertaling):

Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden. En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets. En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven. De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid; Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden. Want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele; Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben. En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.

Vernietiging – niet te beschrijven 

De vernietiging die onherroepelijk dichterbij komt valt niet meer te beschrijven, ook niet voor de ervaren journalist Mechanicus:

‘Hij [Philip Mechanicus, AM] registreert trouw en precies, bijna ambtenaarachtig het gebeuren hier. “Het is te machtig”, zegt hij opeens. “Ik kan heus wel een beetje schrijven, maar hier sta ik voor een afgrond – of voor een berg, het is te machtig.”’ (22 augustus 1943)

Vernietiging – de absurditeit

Etty Hillesum weet nog taferelen te beschrijven die elke verbeelding te boven gaan, des te indringender door de afstand waarmee ze de gebeurtenis beschrijft – alsof ze de lezer laat meekijken naar de opnamen van een speelfilm:

'Mijn hemel, gaan die deuren werkelijk allemaal dicht? Ja, dat gaan ze. De deuren worden gesloten over de opeengeperste, achteruitgedrongen mensenmassa's in de goederenwagons. Door de smalle openingen aan de bovenkant ziet men hoofden en handen, die later wuiven, wanneer de trein vertrekt. De commandant rijdt nog een keer op een fiets de hele trein langs. Dan maakt hij een gebaar met de hand, als een vorst uit een operette en een klein ordonnansje komt aangevlogen om hem eerbiedig de fiets af te nemen. De fluit slaakt een doordringende kreet, een trein met 1.020 joden verlaat Holland. De eis was dit keer niet eens groot: duizend Joden maar, die twintig zijn reserve voor onderweg, het is toch altijd mogelijk, dat er een paar sterven of doodgedrukt worden en zeker wel dit keer, nu er zoveel zieken meegaan zonder een enkele verpleegster.’ (24 augustus 1943)

Lijden – het leven is goed

Etty Hillesum ervaart een wonderlijke overgave: ze accepteert de gebeurtenissen en vindt, in een innerlijke ruimte, rust – en de mogelijkheid om God diep van binnen te ervaren, en er zelfs voor te zorgen:

‘Wat waren we een jaar geleden nog piepjong op deze hei, Maria, nu zijn we een beetje ouder. Men weet het zelf nog niet eens helemaal: men is een getekende geworden door het leed, voor een heel leven. En toch is het leven in z’n onberedeneerbare diepte zo wonderlijk goed, Maria–, daar moet ik toch altijd weer op terug komen. En als wij er maar zorg voor dragen, dat ondanks alles, toch God bij ons in goede handen is, Maria–.’ (2 september 1943)

Afscheid / laatste groet

Etty Hillesum is zich bewust van haar bestemming, een vernietigingskamp in Polen, en  bleef evengoed toch hoopvol en opgewekt. Dit schreef zij als laatste groet toen ze op transport ging van Westerbork naar Auschwitz:

‘Christien, ik sla de Bijbel op op willekeurige plaats en vind dit: de Heere is mijn hoog vertrek (wrsch. naar Psalm 9, AM). Ik zit middenin een volle goederenwagon op m’n rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagens verder. Het vertrek kwam toch nog vrij onverwachts. Plotseling bevel voor ons speciaal uit den Haag. We hebben zingende dit kamp verlaten, vader en moeder zeer flink en rustig. Mischa eveneens. We zullen drie dagen reizen. Dank voor al jullie goede zorgen. Achtergebleven vrienden schrijven nog naar A’dam, misschien hoor je iets? Ook van mijn lange laatste brief? 

Tot ziens v. ons vieren.

Etty’

(7 september 1943)

Etty Hillesum werd 30 november 1943 omgebracht in Auschwitz. In 1981 verscheen Het verstoorde leven, een boek met dagbroekfragmenten, gevolgd door vele drukken en vertalingen. Ook verschenen diverse studies en een complete uitgave van alle (bekende) dagboekaantekeningen en brieven, Etty. In haar geboortestad Middelburg bevindt zich het Etty Hillesum Onderzoekscentrum