In onze voorjaarsvakantie waren mijn lief en ik een weekje in Friesland. Het weer was niks, en er was niks te doen. ‘Waarom komen jullie hier?’ vroeg mijn neef, waarvan we een huisje op zijn erf huurden. ‘Kom in de zomer, dan is het hier prachtig.’ Het was een week van niks. En wij vonden het heerlijk.
Niks kan fijn zijn. ‘En nu even niks!’, zoals de overspannen manager riep in die Cup-a-Soup commercial. De periode tussen Pasen en Pinksteren is ook een periode van niks. Jezus is opgestaan, verrezen uit de dood. Hij is in de buurt van zijn leerlingen, maar die zien aanvankelijk niks. Ze hebben niet door dat hij met hen mee oploopt, of erbij is als ze verdrietig samen zijn.
Dan verdwijnt hij ook nog. Jezus ‘vaart ten hemel’, de leerlingen kijken naar zijn voetzolen, terwijl hij opgenomen wordt in hogere sferen. En wèg was hun leraar, aan wiens wonderlijke aanwezigheid (niet tastbaar, wel voelbaar) ze net begonnen te wennen. Hij heeft hen wel beloofd dat hij ‘een plaatsvervanger’ zal sturen, maar wat moeten ze daar nou mee? Ze willen hem! The Real Thing.
Het verhaal van Pasen, Hemelvaart en Pinksteren is knap onmogelijk. Iemand staat op de dood (dat kan niet), loopt rond en eet mee (dat kan niet), stijgt op naar de hemel (dat kan niet), en stuurt een geest die ervoor zorgt dat iedereen elkaar verstaat (dat kan ook niet). Dat is wel heel veel wat niet kan. Maar wel wat christenen geloven. Wat moeten we ermee?
We moeten helemaal niks. We kunnen ervan genieten – omdat we weten dat het verhalen zijn. ‘We kunnen niet zonder verhalen.’ Wij mensen hebben verhalen nodig om het leven te leven, ons leven aan te kunnen. Verhalen om elkaar te kunnen begrijpen, een beetje vriendelijk met elkaar om te gaan. En de mooiste verhalen zijn ook een beetje onbegrijpelijk. Dat heet magie.
In die vakantieweek gingen we op een regenachtige dag naar het Planetarium in Franeker. Het is daar magisch. Eise Eisinga heeft in zijn woonkamer ons zonnestelsel nagebouwd. Tegen het plafond hangen de zon en haar planeten, op de zolder erboven ligt een enorm uurwerk, dat het stelsel tadeloos laat draaien, al eeuwen lang. Zijn biograaf, Arjen Dijkstra, noemt hem de Hemelbouwer: ‘Hij wist de sterren een beetje naar ons toe te halen.’
Stomtoevallig was het 29 februari toen we daar waren. Schrikkeldag. De enige dag dat het planetarium niet ‘klopt’. Eens in de vier jaar wordt met de hand de datum aangepast en is het nóg een keer 28 februari. Dat was die ochtend net gebeurd. En ik realiseerde me ineens: het is de menselijke kalender die ‘niet klopt’. Wij hebben een tijdberekening over de schepping heen gelegd. ‘Uuren, dagen, maanden, jaaren, / Vliegen als een schaduw heên', zoals Rhijnvis Feith al dichtte?
Daar, op die druilerige dag, omhoog kijkend in dat Friese Planetarium, besefte ik: de kosmos draait perfect, en onze kalender is imperfect. En wist ineens weer hoe betrekkelijk al die menselijke verhalen zijn, vergeleken met het echte verhaal, het onbegrijpelijke wonder van het bestaan. De schepping kent geen schrikkeldag, nergens voor nodig – wij wel. ‘Verwondering en bewondering' is wat rest. En dat is meer dan genoeg.
Dit artikel verscheen eerder in Vrijzinnige Klanken april / mei 2024